Het meest opvallende kenmerk van deze kat is zijn haarloosheid. De Sphynx heeft een middelgroot postuur en lichaamsbouw met een verrassend gewicht voor zijn grootte. Het lichaam voelt warm en zacht aan, met een huidtextuur die lijkt op die van een zachte perzik of een gladde nectarine. De Sphynx is zachtaardig, levendig en ontvankelijk in de omgang.
Persoonlijkheid
Sphynxen zijn levendig en dat is een understatement; ze doen aapachtige luchtsprongen vanaf de bovenkant van deuropeningen en boekenplanken. Ze zijn zeer aanhankelijk en trouw, volgen hun mensen overal, kwispelen met hun staart op hondenmanier, kneden met hun gevulde tenen, en spinnen van genot om in de buurt van hun geliefde mensen te zijn. Ze eisen je onvoorwaardelijke aandacht op en zijn net zo ondeugend (en lief) als kinderen. En ondanks dat alles en hun buitenaardse uiterlijk, zijn het nog steeds echte katten, met al het mysterie en de charme die de mensheid al duizenden jaren fascineert. Hoewel de Sphynx misschien niet voor iedereen is weggelegd, heeft hij met zijn unieke uiterlijk en charmante temperament een actieve, enthousiaste aanhang weten te verwerven.
Geschiedenis
De Sphynx is niet het eerste geval van haarloosheid bij huiskatten. Deze natuurlijke, spontane mutatie wordt al meer dan een eeuw, en waarschijnlijk al veel langer, op verschillende plaatsen in de wereld waargenomen.
The Book of the Cat door Frances Simpson, gepubliceerd in 1903, vermeldt een paar grijs en wit naaktkatten, Dick en Nellie, die toebehoorden aan een kattenliefhebber uit Albuquerque, New Mexico genaamd F. J. Shinick. Genaamd de “Mexican Hairless,” deze katten leken op de Sphynx van vandaag, en werden vermoedelijk verkregen van Indianen rond Albuquerque. Volgens de brief van de heer Shinick, “vertellen de oude Jezuïeten mij dat zij de laatste zijn van het Azteekse ras dat alleen bekend is in New Mexico”. Het is onbekend of dat waar was, maar Dick en Nellie stierven zonder nageslacht voort te brengen.
In 1950 bracht een Siamezenpaar in Parijs, Frankrijk, een nest voort met drie haarloze kittens. De resultaten werden herhaald bij latere paringen van hetzelfde paar, maar het fokken van de ouders met andere Siamese katten leverde geen nieuwe haarloze kittens op. Andere haarloze katachtigen doken op in Marokko, Australië, North Carolina, en, in 1966, in Roncesvalles, Toronto, Ontario, Canada, waar een koppel kortharige huiskatten een nest produceerde met daarin een haarloos kitten genaamd Prune. Een fokker verkreeg de ouders en begon een fokprogramma; het ras werd de Canadese Hairless genoemd. Prune werd gedekt door zijn moeder, die één haarloos kitten voortbracht.
In 1970 verleende de CFA een voorlopige status aan het ras. Deze lijn had een aantal problemen; de genenpoel was beperkt, en sommige kittens stierven aan ongediagnosticeerde gezondheidsproblemen. In 1971 trok de CFA de erkenning in vanwege de gezondheidsproblemen van het ras. De laatste van Prune’s lijn werd in de zeventiger jaren naar Nederland gestuurd naar Dr. Hugo Hernandez. In 1978 en 1980 werden twee haarloze vrouwelijke kittens, waarvan men dacht dat ze verwant waren aan Prune, gevonden in Toronto. Zij werden naar Nederland gestuurd om te worden gedekt door de laatste nog levende kater van Prune. Eén poesje werd zwanger, maar zij verloor het nest. Geen van Prune’s nakomelingen ontwikkelde zich tot het Sphynx ras dat we vandaag de dag kennen.
In 1975 ontdekten Milt en Ethelyn Pearson, eigenaars van een boerderij in Minnesota, dat er een haarloos kitten was geboren uit hun normaal behaarde boerderij kat, Jezabelle. Dit kitten, Epidermis genaamd, werd het jaar daarop vergezeld door een ander haarloos kitten, Dermis genaamd. Beiden werden verkocht aan de fokker Kim Mueske uit Oregon, die de kittens gebruikte om het Sphynx ras te ontwikkelen. Georgiana Gattenby uit Brainerd, Minnesota, werkte ook met kittens uit de Pearson lijn, en gebruikte Cornish Rex als uitkruizing.
Bijna tegelijkertijd (1978) vond de Siamese fokker Shirley Smith uit Toronto, Ontario, Canada, drie haarloze kittens op straat in haar buurt, die ze Bambi, Punkie, en Paloma noemde. De nakomelingen van Bambi, Punkie, en Paloma in Canada, samen met de nakomelingen van Epidermis en Dermis in Oregon, werden de basis van de Sphynx van vandaag. Het ras heeft sinds zijn ontstaan aanzienlijke vooruitgang geboekt.
Terwijl de meeste liefhebbers de Sphynx hebben verwelkomd als uniek en exotisch, wensen sommige leden van de kattenliefhebberij dat de Sphynx wat kleren zou aantrekken. Net als andere rassen die zijn afgeweken van het basisontwerp, heeft de Sphynx enige negatieve aandacht getrokken. Bovendien kan het gen dat de haarloosheid regelt, worden beschouwd als een genetische afwijking, aangezien de kat gevoeliger is voor zowel hitte als koude. Anderzijds voeren liefhebbers aan dat wij mensen min of meer haarloos zijn in vergelijking met onze naaste verwanten, en dat we ons met een druppeltje zonnebrandcrème prima redden.
Na de oprichting van het ras volgde de aanvaarding door de verenigingen vrij snel voor zo’n ongewoon ras. TICA aanvaardde het ras voor kampioenschap in 1986. In 1992, erkende CCA de Sphynx voor het kampioenschap. In 1994, volgde de ACFA dit voorbeeld. In 1998 erkende de CFA de nieuwe en verbeterde Sphynx lijnen voor registratie en in 2002 werd het ras erkend voor het kampioenschap. Het ras is nu erkend door alle Noord-Amerikaanse kattenverenigingen, alsmede door de Fédération Internationale Féline (FIFe) en de Governing Council of the Cat Fancy (GCCF) in Europa.
Uiterlijke Kenmerken
Lichaam
Het lichaam is middelmatig lang, hard en gespierd met een brede, afgeronde borst en een volle, ronde buik. De romp is goed afgerond en gespierd. De ruglijn loopt net achter de schouderbladen omhoog om de langere achterpoten in stand te kunnen dragen. De botten zijn middelmatig. De hals is middelmatig lang, rond, goed gespierd, met een lichte boog.
Hoofs
Gemodelleerde wig, iets langer dan breed, met opvallende jukbeenderen, een opvallende snorhaaruitsnijding en snorhaarkussentjes die de voorsnuit een vierkant aanzien geven. De schedel is licht gerond met een plat vlak voor de oren. De neus is recht, en er is een lichte tot matige voelbare stop op de brug van de neus. Prominente, afgeronde jukbeenderen die het oog afbakenen en een welving vormen boven de snorharen.
Oren
Groot tot zeer groot. Breed aan de basis, open en rechtopstaand. Van voren gezien moet de buitenbasis van het oor ter hoogte van het oog beginnen, niet laag aangezet en niet bovenop het hoofd. De binnenkant van de oren is van nature zonder vulling.
Ogen
Groot, citroenvormig, met een wijd open centrum en een duidelijke punt aan elke kant. De plaatsing moet in een lichte opwaartse hoek zijn, op één lijn met de buitenbasis van het oor. De ogen moeten wijd uit elkaar staan met een afstand van minimaal één oogbreedte.
Poten
De poten zijn middelmatig in verhouding tot het lichaam. Ze zijn stevig en goed gespierd, waarbij de achterpoten iets langer zijn dan de voorpoten. De poten zijn ovaal met goed vastgegroeide tenen, vijf voor en vier achter. De voetzolen zijn dik, zodat het lijkt of hij op kussens loopt.
Staart
Slank, flexibel en lang in verhouding tot de lichaamslengte. Zweepvormig, taps toelopend naar een fijne punt.
Vacht
Het uiterlijk van deze kat is er een van haarloosheid. Kort, fijn haar kan aanwezig zijn op de poten, de buitenranden van de oren en de staart. De brug van de neus moet normaal behaard zijn. De rest van het lichaam kan variëren van volledig haarloos tot een bedekking van zachte perzikachtige pluizen waarvan de lengte niet interfereert met de schijn van haarloosheid. Deze vacht/huidtextuur geeft een gevoel van weerstand bij het aaien van de kat. Er zijn gewoonlijk geen snorharen, maar als er snorharen zijn, zijn ze kort en dun.
Table of Contents